woensdag 28 december 2011

Fuck de Bregmannen!



De 23-jarige historicus Rutger Bregman meent in de Volkskrant, met een verlaat plasje over Rihanna-gate, ook vrouwen en passant even terug de jaren vijftig in te schoppen. Bregman, type witte-oude-grijze-man in een te jong lichaam, dirigeert ons en masse naar het aanrecht, theedoek in de hand en schort voor, vader pijprokend en krant lezend op de bank of al vleessnijdend aan tafel. Zijn opiniestuk is doordrenkt van de welbekende jaren vijftig spruitjeslucht.

Ook jonge rappers moeten het ontgelden. Jonge rappers zijn namelijk, naast vrouwen en migranten, dé kansarmen van onze samenleving. Nee, niet jonge getalenteerde artiesten die hun weg gaan vinden binnen de kunst- en cultuursector, maar kansarmen. Daar sta je dan met je broek laag op de bips en een gouden ketting om je nek.  Kssst, terug in het nederige hokje waar je thuishoort! Lekker kansarm gaan doen en voldoen aan je stereotype.

Daarnaast geeft Bregman blijk van het feit dat hij geen idee heeft hoe in andere – ook Westerse - landen en culturen, allen met hun eigen historie en gedeelde waarden, onze volksfeesten worden beleefd. Hij duidt dit als volgt: ‘negers zijn bruin en Zwarte Piet is potverdorie zwart omdat hij uit de schoorsteen komt.’ De hiphop en R&B-scene wordt, door hem, achterhaald gemekker verweten in het licht van de niggabitch. Als historicus zou Bregman horen te weten dat in de US nog maar historisch kort geleden, in 1964 om precies te zijn, formeel de rassenscheiding werd afgeschaft. Formeel, that is. In 1988 woonde ik in the deep dark south (Lake Arthur, Louisiana) en geloof me die rassenscheiding was daar nog redelijk goed ingesleten in het normale maatschappelijke verkeer.

Gestigmatiseerde kansarmen van Bregman, verenigt u. Wij moeten niet blijven voldoen aan de standaarden die ons worden opgelegd. Pas dan komen we nooit verder dan wat de witte-oude-grijze man ons voorschrijft en hem vooral in zijn comfort zone houdt. Vrouwen, doe mee aan het stilettofeminisme van Rebecca a.k.a @mrsvanP. Jonge rappers, adoreer Ali B op Volle Toeren. Mirgranten, laat je niet verleiden tot gedrag dat past bij jouw hokje. Fuck de Bregmannen!

Als de mensheid in de lijn van Bregman blijft denken en acteren, dan vervallen vrouwen en jonge rappers in Nederland langzaam tot horigheid. Mensen met gezond verstand dienen zich dan ook beschaamd af te keren van Bregman’s opiniestuk. Niet vrouwen, jonge rappers en migranten hebben een probleem, maar Bregman met zijn spruitjeslucht-perspectief.

vrijdag 2 december 2011

Zelfmoord




Handig manoeuvreerde ze zich op haar skates door de voordeur van het politiebureau. In één vloeiende beweging rolde ze in onze richting. Met haar beide handen op de balie kwam ze tot stilstand. Haar lange lichtbruine haar omlijstte haar vrolijke gezicht en vragend keek ze in mijn richting. Een ongebruikelijke en opvallende verschijning in het politiebureau waar junks, alcoholisten, inbrekers en ander tuig kind aan huis waren.


Op mijn vraag of ik haar kon helpen antwoordde ze dat ze een nogal vreemd verhaal had. Haar vader woonde in de Molukkenstraat. Het was een intelligente, eenzame, lieve man. Hij was inmiddels met pensioen en de laatste tijd merkte ze dat hij nog eenzamer werd. Als ze haar zoontje meenam leefde hij weer volledig op. 

Een paar dagen geleden had ze een vreemd telefoontje gehad van hem. Hij vertelde haar dat als ze maandag om 18.00 uur niets van hem vernomen had, dat ze de politie moest inlichten om bij hem naar binnen te gaan. Dit was niet de eerste keer dat hij dat haar had gezegd. Aan die eigenaardigheid was ze inmiddels gewend geraakt. De vorige keren kon zij na zo’n uitspraak gewoon telefonisch contact met hem krijgen en bleek er niets aan de hand, maar nu niet. Ook was ze bij hem aan de deur geweest en deed hij niet open. Ze maakte ze zich toch wel ernstige zorgen.

Samen met een collega togen wij naar het door haar opgegeven adres. Zij bleef achter op het politiebureau waar ze ons nieuws zou afwachten. Zuchtend en steunend klommen we de trap op van de typisch oude Amsterdamse woning. Er werd niet gereageerd ondanks ons onophoudelijk aanbellen en kloppen.  We keken elkaar aan en begrepen wat we gingen doen. Het balkon. Via een vriendelijke buurman klauterden we over het balkon en bereikten we het balkon van de man. 

De balkondeur stond op een bescheiden kiertje. De gordijnen wapperden door de wind in en uit de kamer. Mijn hart klopte in mijn keel omdat ik, door jarenlange ervaring, al wist wat mij te wachten stond. Waar ‘hij’ zou liggen of hangen was alleen nog maar de vraag. Dit waren de naarste klussen in het politiebestaan. Zeer voorzichtig duwden wij de balkondeur verder open. In de kamer was het donker en onze ogen moesten wennen aan de overgang van licht naar donker. 

We stonden nu in een kleine kamer die kaal en armoedig gemeubileerd was. In de hoek lag een matras op de grond met een bundeltje kleding en dekens. Althans, zo leek het. Heel langzaam werd het beeld scherper. Op de matras lagen inderdaad kleding en dekens. Daartussen lag een man. Dood. Zijn lichaam was verkrampt, het schuim dat op zijn mond stond was verdroogd en de uitdrukking op zijn gezicht toonde de vreselijke strijd die hij had gestreden. Zijn handen klauwden in het dekbed. 

Links op de muur stond in rode verf een tekst gekalkt: “Pas op, hier staat Cyaankali. De rest staat in het keukenkastje.” Eronder stond een pijl getekend die wees naar een mok met daarin een gevaarlijk uitziend goedje. In de huiskamer zag het er, in tegenstelling tot de kleine slaapkamer, geordend uit. Op de salontafel lag een stapeltje boeken. Daarbovenop lag een briefje met daarop de vraag deze boeken toch vooral op tijd terug te brengen naar de bibliotheek. Daarnaast lag de legitimatie en het paspoort van de man die dood in de slaapkamer lag. Als laatste lag er een staatslot met daarop een briefje dit staatslot toch vooral aan zijn dochter te geven.

Ik liep door naar de hal en zag een kinderjasje hangen aan de kapstok. Ik slikte een brok weg en deed de voordeur open. Beneden aan de trap stond de vrolijke vrouw op haar skates. Verwachtingsvol keek ze me aan. Ik liep naar beneden en probeerde het droevige bericht te bewaren tot beneden aan de trap.  Maar mijn gezicht sprak boekdelen. “Oh nee”: schreeuwde ze uit. Terwijl ik de laatste treden afrende kon ik haar nog net op tijd opvangen. Zo stonden we daar in de benauwde hal. Een agent met een snikkende vrouw op skates in haar armen. Het duurde minuten voordat ze me met betraand gezicht aankeek en vroeg: “Wat nu?” “Ik breng je wel even terug naar het bureau, dan spreken we zo alles door.” Dat wilde ze niet, ze wilde alleen zijn. 

Ze draaide zich om en skate weg naar het politiebureau. Haar lichtbruine lange haar wapperde in de wind.