woensdag 16 maart 2011

Achter de Gevel - III

Ondanks het allesverwoestende drugsgebruik en blind voor de zichtbaar erbarmelijke staat van hun lichaam en woning probeerden Monique en Eddie hun zoon Boy de illusie van een gezinsleven niet te onthouden. De relatie tussen hen duurde al tien jaar waarvan het koppel minstens drie kwart van die tijd gescheiden was. De redenen van die scheidingen waren altijd gelijk: de minder succesvolle carrière van vader als inbreker. Zuchtend begaven we ons keer op keer naar de woning van het echtpaar als hij zijn modus operandi weer eens als duidelijk signaal van zijn werk had achtergelaten op de plaats delict van een woninginbraak. De woningdeur was al zo vaak geforceerd voor een aanhouding of huiszoeking dat de huisbaas het al had opgegeven deze te repareren. Dit maakte ons werk een stuk eenvoudiger. We stapten simpelweg de woning binnen en deden ons ding.

De negenjarige Boy kende ik van mijn werk als schooladoptieagent voor een ZMOK school. De jongen was net getest en bleek bovengemiddeld intelligent te zijn. De reden dat hij van de reguliere basisschool op deze school terecht was gekomen was domweg het drugsgebruik en het daarmee gepaard gaande onregelmatige leven van zijn ouders. Door het leven dat zijn ouders leidde was Boy door de rechter onder toezicht gesteld. De gezinsvoogd kwam iedere maand op bezoek om zijn plicht die voortvloeide uit de onder toezicht stelling na te komen. Vóór de afspraak werd de woning enigszins schoongemaakt. In ieder geval werd er voor gezorgd dat eventuele sporen waar het drugsgebruik uit afgeleid kon worden en gebruikersartikelen niet terug te vinden waren.

Op een dag waren we weer eens op weg naar de woning van Monique en Eddie. Eddie zat langdurig vast voor wederom diverse inbraken. En deze keer kwamen we voor Monique. Nadat we de woning binnenkwamen troffen we een paar gram heroïne aan op de tafel. Dus moest nu ook zij mee naar het bureau. In de woning was verder niemand. De aanhouding was verder niet spannend, ik boeide haar en samen liepen we naar beneden. De buurt was het junkenpand en de daarmee gepaard gaande overlast zat. Zij schreeuwden en joelden naar haar en ons. 

Nadat Monique was ingesloten in de cel van het bureau groeide mijn zorg om Boy. In de woning hadden wij hem niet aangetroffen. Niemand zou hem opvangen als hij thuiskwam. Ik vroeg Monique naar Boy. Ze antwoordde me niet. Nogmaals vroeg ik naar Boy en waar hij heen moest als hij thuiskwam. Weer kwam er geen antwoord. Ik merkte dat ik mijn irritatie niet meer kon onderdrukken. “Monique, godverdomme, vertel waar Boy is. Die jongen is veel te jong om god weet waar uit te hangen.” Nog steeds zweeg ze. Ik nam een dreigende houding aan, boog me over haar heen en schreeuwde in een machteloze woedende poging haar stilzwijgen te doorbreken: “Geef je dan helemaal niks om dat kind, waardeloze kutmoeder die je bent! Waar is Boy?” Apathisch keek ze naar de celmuur waar eerdere ‘passanten’ fraaie proza in hadden gekerfd. Kwaad smeet ik de dikke metalen deur van haar cel dicht. 

Geheel tegen de normale gebruiken in ging ik alleen en nog steeds kwaad, naar de woning van Monique. Ik opende de voordeur van de vieze woning. Vanuit de deuropening keek ik onmiddellijk de kamer van Boy in. Boy lag in zijn bed naast hem lag een volwassen junk. Beiden waren ontkleed op hun onderbroek na. De junk schrok zichtbaar van mijn plotselinge aanwezigheid. Boy keek mij met zijn grote bruine ogen schuldbewust aan. In de woonkamer zaten bekende junks te gebruiken. De chemische geur van de harddrugs tintelde in mijn neus. 

Ik voelde dat ik draaierig werd en dreigde te vallen. Ik greep me vast aan de deurpost en kon nog steeds niet bevatten wat ik echt zag. Dit lag, ondanks al mijn ervaringen als politieagente in Amsterdam, zo ver af van echte dingen die ik wel had meegemaakt. Een soort van oerkracht maakte zich meester van mij en mijn ogen spraken waarschijnlijk boekdelen. Ik probeerde kalm naar het bed te lopen en zei tegen Boy: “Kleed je aan, je gaat met mij mee.” Op het bed zag ik een aangebroken verpakking van een condoom liggen. De junk in het bed deinsde terug toen ik op het bed afliep. “Ik heb niks gedaan” stamelde hij. Ik pakte Boy bij zijn arm en sleepte hem mee naar buiten, naar de frisse lucht. Onderweg naar het bureau spraken we geen van beiden.

Ik besefte dat mijn actie om Boy uit zijn woning te slepen op geen enkele juridische basis gestoeld was en belde onmiddellijk de gezinsvoogd van bureau Jeugdzorg. De man was druk en zou me later terugbellen. Toen ik na een half uur nog niets gehoord had, belde ik zelf weer. “Dit is het telefonische antwoordapparaat van BJAA. Wij zijn bereikbaar van maandag tot vrijdag van 09.00 uur tot 17.00 uur” meldde de stem aan de andere kant van de lijn. De moed zonk me in de schoenen en in een ultieme poging toch nog enige juridische dekking te krijgen deed ik iets ongebruikelijks en belde de kinderrechter. Die hield zich gelukkig niet aan kantoortijden. Ik was open en eerlijk tegen hem en begon mijn verhaal met: “Waarschijnlijk heb ik iets gedaan wat niet mocht…” Ik legde de kinderrechter de situatie uit. De man schrok hoorbaar van mijn verhaal. Tot mijn verbazing verwees hij niet naar wetgeving en instanties maar zei: “Hierbij plaats ik de jongen uit huis. Tik nog wel even een verbaal van bevindingen, maar op grond hiervan weet ik genoeg.”

Hoe het Boy is vergaan weet ik wel. Hij ging bij zijn oma wonen en ging naar school. Eén keer per jaar belde ik haar op om te vragen hoe het ging. Het ging dan altijd goed. Na enige jaren ben ik gestopt met bellen. De gezinsvoogd heb ik op een later tijdstip uit volledige frustratie verrot gescholden, zonder enig wezenlijk resultaat natuurlijk. Het luchtte me ook niet op. Hij beriep zich op zijn te grote caseload. 

Het laatste wat ik van Boy hoorde was dat hij als dertienjarige gepakt was voor diverse straatroven.